maandag 21 juli 2014

Angulimala moordenaar

Update 23 juli
Zojuist heb ik m'n tekst 'Póetin moordenaar' ingetrokken en verwijderd (was: http://joopromeijn.blogspot.nl/2014/07/poetin-moordenaar.html)

Onderstaande tekst was vooral bedoeld om duidelijk te maken dat ik vind dat je een moordenaar een moordenaar moet kunnen noemen.
Of Poetin dat in feitelijke zin is, weet ik niet (meer); al denk ik nog steeds dat hij bloed aan z'n handen heeft.

Maar daar ging het me niet om.
Het ging me om het uiting geven aan m'n boosheid en m'n overtuiging dat ook boosheid een gevoel is dat niet onderdrukt hoeft te worden, dat dat zelfs niet wenselijk is.
Het wordt pas haat als ik in die boosheid zou blijven; en dat is niet het geval, merk ik.
Maar sommigen begrijpen duidelijk het onderscheid tussen boosheid en haat niet (al geef ik toe dat ik ook mezelf wat dit betreft wel wantrouw).

En vandaag rouw ik, net zo als ik dat gisteren en eergisteren deed.


===============================================================

Het kan altijd nog goedkomen (zelfs met mij). Zie het verhaal van Angulimala, waarvan ik hier alleen het begin citeer.
Maar de dingen moeten wel bij de naam genoemd mogen worden.

En verder: Niet alleen het tonen van 'verdriet' of 'machteloosheid' is spiritueel (boeddhistisch) correct, ook het hebben van 'boosheid'.
De kunst is, die boosheid noch uit te leven noch te onderdrukken.


MN 86: Aṅgulimāla Sutta

"<347> 1. Aldus heb ik gehoord. De Gezegende verbleef eens in Anāthapiṇḍika’s Bosklooster, in het Bos van Prins Jeta nabij Sāvatthī.

2. En in die tijd was er een bandiet in het koninkrijk van Kosala, het rijk van Koning Pasenadi, die Aṅgulimāla heette en wreed was, met bebloedde handen, die toegewijd was aan moord en vernietiging, zonder genade voor levende wezens. En hij maakte dat dorpjes tenietgedaan werden, dat marktstadjes tenietgedaan werden, dat het platteland tenietgedaan werd.(1) Hij was voortdurend mensen aan het vermoorden, en droeg een krans van [aaneengeregen] vingers.

De Boeddha Bezoekt Aṅgulimāla

3. En toen, in de ochtend, kleedde de Gezegende zich aan, nam zijn schaal en overkleed, en ging Sāvatthī binnen voor aalmoesgiften. Toen hij in Sāvatthī een aalmoesronde had gelopen en daarvan teruggekeerd was en zijn maaltijd genuttigd had, bracht hij zijn verblijfplaats in orde, nam zijn schaal en overkleed, en vertrok op de weg die naar de bandiet Aṅgulimāla leidde. En koeienherders, schaapherders, boeren en reizigers zagen de Gezegende lopen op de weg die naar de bandiet Aṅgulimāla leidde, en zeiden tegen hem: "Volg deze weg niet, monnik, want op deze weg bevindt zich de bandiet Aṅgulimāla, die wreed is, met bebloedde handen, die toegewijd is aan moord en vernietiging, zonder genade voor levende wezens. Hij maakt dat dorpjes tenietgedaan worden, dat marktstadjes tenietgedaan worden, dat het platteland tenietgedaan wordt. Hij is voortdurend mensen aan het vermoorden, en draagt een krans van [aaneengeregen] vingers. Monnik, groepen van tien man, twintig man, dertig man, veertig man en vijftig man zijn langs deze weg gegaan, en zelfs zij vielen in de handen van de bandiet Aṅgulimāla." En nadat dit gezegd was, ging de Gezegende zwijgend verder.

En een tweede keer... En een derde keer zagen koeienherders, schaapherders, boeren en reizigers de Gezegende lopen op de weg die naar de bandiet Aṅgulimāla leidde, en zij zeiden tegen hem: "Volg deze weg niet, monnik, want op deze weg bevindt zich de bandiet Aṅgulimāla... Monnik, groepen van tien man, twintig man, dertig man, veertig man en vijftig man zijn langs deze weg gegaan, en zelfs zij vielen in de handen van de bandiet Aṅgulimāla." <348> En de Gezegende ging zwijgend verder.

4. En de bandiet Aṅgulimāla zag de Gezegende van verre aankomen, en dacht: "Het is opzienbarend, het is verbazingwekkend! Groepen van tien man, twintig man, dertig man, veertig man en vijftig man zijn langs deze weg gegaan, en zelfs zij vielen in mijn handen. En toch komt deze monnik alleen en zonder metgezel hierheen, alsof hij zich een weg baant. Zou ik dan die monnik eens het leven ontnemen?" En toen pakte de bandiet Aṅgulimāla zijn zwaard en schild, bond zijn boog en pijlkoker om [zijn bovenlijf], en rende de Gezegende op korte afstand achterna.

5. En toen verrichtte de Gezegende zo'n prestatie van magische kracht, dat de bandiet Aṅgulimāla, zo hard lopend als hij kon, niet in staat was de Gezegende, die op een normaal tempo liep, in te halen. En toen dacht de bandiet Aṅgulimāla het volgende: "Het is wonderbaarlijk, het is verbazingwekkend! Voorheen haalde ik rennende olifanten in en pakte ze vast, ik haalde rennende paarden in en pakte ze vast, ik haalde rijdende rijtuigen in en pakte ze vast, ik haalde rennende herten in en pakte ze vast; maar toch kan ik nu deze monnik die op een normaal tempo loopt niet inhalen, ook al ren ik zo hard als ik kan!"(2) En hij stond stil en zei tegen de Gezegende: "Stop, monnik, stop!"

"Ik ben al gestopt, Aṅgulimāla. Stop jij ook eens!"

En toen dacht de bandiet Aṅgulimāla het volgende: "Die monniken, zonen van de Sakyas, spreken de waarheid, handhaven de waarheid. Maar deze monnik zegt, terwijl hij loopt: 'Ik ben al gestopt, Aṅgulimāla. Stop jij ook eens!' Zal ik hem dan eens [daarover] ondervragen?" <349>

6. En toen sprak de bandiet Aṅgulimāla de Gezegende in vers toe:

"Al lopend, monnik, zeg je dat je bent gestopt,
En over mij, stilstaand, dat ik niet ben gestopt.
Ik vraag je, monnik, naar de betekenis hiervan:
Hoe is het, dan, dat jij bent gestopt en ik niet?"

"Voor altijd gestopt ben ik, Aṅgulimāla,
Voor alle wezens heb ik geweld afgezworen.
Maar jij bent onbeheerst jegens levende wezens;
Daarom ben ik wel gestopt en jij niet."

"Eindelijk dan, is deze hoogvereerde Wijze,
Naar dit bos gekomen om de waarheid te vertellen.
Het vers over Dhamma heb ik nu gehoord,
En ik zal verder leven met het kwade opgegeven."

Zo sprekend, nam de bandiet zijn wapens,
En wierp ze in een kloof, een afgrond, een ravijn.
En hij vereerde de voeten van de Gelukkige,
En verzocht daar, op die plek, het weggaan in thuisloosheid.

En de Boeddha, de Wijze vol mededogen,
Die leraar van de wereld, met al haar goden,
Zei toen tegen hem: "Kom, monnik."
En zo was het dat hij een monnik werd. <350>

....
"

Bron: www.suttas.net/suttas/majjhima-nikaya/mn86-angulimala-sutta.php

Geen opmerkingen: